homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting ALMA QUARTET (Nederland)

Antonín Dvorák (1841-1904) Strijkkwartet no. 10 in Es opus 51 (1879)
  •Allegro ma non troppo
  •Dumka (Elegia): Andante con molto - Vivace
  •Romanza: Andante con moto
  •Finale: Allegro assai
Sinds zijn 21e jaar had de Tsjechische componist Antonín Dvorák al negen strijkkwartetten geschreven. Maar het waren de Slavische Dansen uit 1878 die met hun prikkelende Boheemse ritmiek en meeslepende folkloristisch getinte melodieën voor Dvoráks doorbraak in binnen- en buitenland zorgden. Ze zorgden ook voor nieuwe compositie-opdrachten, zeer welkom in het niet bepaald rijke gezin van de componist. Daaronder was ook een verzoek om een nieuw, typisch Slavisch getint kwartet, van het in die tijd befaamde Florentijns Strijkkwartet. Dat resulteerde in Dvoráks nieuwe kwartet no. 10 in Es uit 1878/79.
Het succes van de Slavische Dansen deed Dvorák bewust een nieuwe weg inslaan. Droeg hij zijn negende kwartet nog op aan zijn oudere vriend en mentor Brahms, in zijn nieuwste kwartet heeft diens invloed plaats gemaakt voor een duidelijk Slavische signatuur. In het eerste deel overheerst weliswaar de fraaie lyriek maar de volksdansritmiek is steeds “onderhuids” aanwezig. De “Dumka” (tweede deel) is een liedvorm uit de Oekraďne, maar Dvorák vult deze vorm met een afwisseling van zachte Boheemse melancholie en de wildheid van een Tsjechische furiant-dans. Na een verstilde Romanze volgt de bruisende finale met een veelheid van dansen en melodieën doorspekt met plotselinge vertragingen die de luisteraar buiten adem achterlaat. Geen wonder dat het werk, en speciaal de Dumka, direct succes had.

Pavel Haas (1899-1944): strijkkwartet no. 1 opus 3 (1920)
Jong was hij en veelbelovend, de Tsjechische componist Pavel Haas, toen hij zijn eerste strijkkwartet schreef. Men hoort in dit compacte, ééndelige neoklassieke werk hoe de jonge compositiestudent aan het conservatorium van Brno invloeden zowel van de late Beethoven als de jonge Bartók heeft opgezogen. Kort hierna zou hij leerling worden van Leosj Janácek, die zijn stijl een beslissende wending deed maken en die tevens de jonge Pavel deed besluiten het werk in zijn vaders schoenmakersbedrijf op te geven.
Als men bij de naam van een componist van Joodse origine als sterfdatum 1944 ziet vermeld weet men wat er waarschijnlijk is gebeurd. Helaas vormde het lot van Pavel Haas geen uitzondering. Het was een geluk bij een groot ongeluk dat hij in het “elitaire” concentratiekamp Theresienstadt terechtkwam waar hij nog drie composities kon schrijven die na de oorlog door de Tsjechische dirigent Karel Ancerl uit de kamp-overblijfselen konden worden gered. Deze, maar ook eerdere werken (onder meer een symfonie, die Haas bezig was te instrumenteren toen de SS hem in 1941 kwam halen) geven aan welk een grote ontwikkeling de jonge Pavel na zijn eerste strijkkwartet had gemaakt: in zijn werken duiken invloeden van de jazz, van Stravinsky maar ook van Tsjechische volksmuziek en gezangen uit de Joodse synagoge-muziek op. Wij mogen ondertussen blij zijn met het eerste van drie strijkkwartetten, dat zeker in het langzame begin en de verwante afsluiting weet te ontroeren

Ludwig van Beethoven (1770-1827): strijkkwartet no. 12 opus 127 in Es (1825)
  • Maestoso - Allegro
  • Adagio, ma non troppo e molto cantabile)
  • Scherzando vivace
  • Allegro
Tijdens het componeren van zijn negende symfonie en de “Missa Solemnis” hield Beethoven zich bij vlagen al bezig met ontwerpen voor een nieuw strijkkwartet. Hij was dus direct enthousiast toen hij eind 1822 vanuit Sint Petersburg een brief ontving met het verzoek “om één of meer strijkkwartetten te schrijven”. Even vaag als de opdracht was de adressering: “Monsieur Louis van Beethoven a Viennes”, wat bewijst dat Beethoven althans in Wenen een beroemdheid was. Toch duurde het nog tot februari 1825 voordat de opdrachtgever, de jonge Russische aristocraat Nikolaus Galitzin een voorlopige versie van het eerste van de drie z.g. “Galitzin Quartette” ontving. Beethoven moest eerst genoemde twee reuzenwerken voltooien en was er bovendien nog niet geheel zeker van hoe hij de kwartettechniek in zijn late idioom in kon passen: sinds het kwartet in f opus 95 uit 1814 had de meester geen strijkkwartet meer geschreven.
Niettemin had dit kwartet in Es, na een mislukte premičre op 6 maart 1825, op drie daaropvolgende uitvoeringen een groot succes, wat bewijst, dat de late Beethoven-stijl voor het toenmalige publiek niet zo vreemd was als wij nu geneigd zijn te denken. Geen wonder: de majestueuze inzet van dit werk toont direct Beethovens ongebroken kracht, alleen is de inspiratie nu meer naar binnen gericht. Het eerste deel ademt een sfeer van stil geluk en vredige lyriek die men op deze plaats bij de dove meester zelden vindt. De uitgebreide variaties op een hemels thema, verwant aan de vioolsolo uit het Benedictus van de “Missa Solemnis”, opent enorme vergezichten. In het fantastische scherzo, qua thematiek een vervolg op de variaties, lijkt Beethovens ideeënrijkdom onuitputtelijk, waarna het slot van de ingetogen finale in de ruimte lijkt weg te zweven totdat Beethoven met twee forse slotakkoorden zijn handtekening zet.

Peter Visser

terug