homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting QUATUOR DANEL (Frankrijk)

Ludwig van Beethoven (1770-1827): Strijkkwartet opus 18 no. 1 in F gr.t.
  • Allegro con brio
  • Adagio affettuoso ed appassionata
  • Scherzo: Allegro molto - Trio
  • Allegro

“Verbreid het kwartet dat ik je gestuurd heb alsjeblieft niet verder, omdat ik nú pas weet hoe je kwartetten moet schrijven, zoals je zult zien als je de nieuwe versie ontvangt.” Deze woorden schreef Beethoven aan zijn vriend Karl Ferdinand Amenda in 1801. Het betrof hier het eerste van de zes kwartetten opus 18, waaraan de componist in 1799 was begonnen. Dat een intensieve studie van de kwartetten van Haydn en Mozart zijn vruchten had afgeworpen kan men constateren na vergelijking van de twee versies van de eerste drie kwartetten opus 18: de grote lijnen bleven gehandhaafd, maar zo’n honderd subtiele wijzigingen in de stemvoering, ligging en dynamiek geven duidelijk Beethovens groei in dit genre aan. Vorst en mecenas Lobkowitz moest dus nog even wachten op de door hem bestelde kwartetten, waarvan de helft al betaald was….
Wie het eerste kwartet van deze “Lobkowitz-kwartetten” beluistert, hoort een boeiende Beethoven op de grens van twee werelden. De vroege, sterk feodaal getinte periode en de tijd na de Franse Revolutie hebben in dit werk uit 1799-1801 een spannend verbond gesloten. De laatste twee delen vertoeven deels nog in de sfeer van de achttiende eeuw: vooral verpozingsmuziek, ondanks heviger accenten en sterker contrasten (Scherzo) en het plotseling opduiken halverwege van een heel nieuw thema (Rondo-Finale) waarin Beethoven zijn vernieuwingsdrang toont. Meer moeite zal het publiek hebben gehad met het uit graniet gehouwen eerste deel, dat net als de vijfde symfonie uit één motief is ontstaan, en het dramatische Adagio, dat al midden in de romantiek staat en Shakespeares drama “Romeo en Julia” als inspiratiebron schijnt te hebben. Beethoven schreef “De laatste zuchten” boven het eind van de doorwerking.

Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975): strijkkwartet in f kl.t. opus 122 (1966)
  • Introductie (andantino)
  • Scherzo (allegretto)
  • Recitativo (adagio)
  • Etude (allegro)
  • Humoresque (allegro)
  • Elegy (adagio)
  • Conclusie (moderato)

Muziek zonder schmink. Zo zou men de laatste zeven van de liefst vijftien strijkkwartetten van de grote Russische componist Dmitri Sjostakovitsj kunnen karakteriseren. Het is geen bekentenismuziek, zoals zijn landgenoot Tsjaikovsky soms pleegde te schrijven: men moet zich terdege in de soms complexe muziektaal van deze componist verdiepen, wil men de boodschap verstaan.
Sjostakovitsj, constant in meer of minder openlijk gevecht met de Sovjet-autoriteiten, weerbarstiger en moediger dan zijn muzikale vrienden Prokofjev en Chatsjatoerjan, heeft geen gemakkelijk leven gehad. Meermalen bedreigd met verbanning (ten tijde van het befaamde achtste kwartet liep hij met zelfmoordplannen rond), steeds balancerend tussen zijn eigen muzikale vocabulaire en gedwongen concessies, moest hij diep gaan om bij zijn eigen gevoel te komen.
Zodoende vormen met name de laatste zeven kwartetten muzikale dagboekbladen, ontsnapt aan de culturele eisen van de toenmalige Sovjet-Unie. Geheimtaal, waarvan de dramatiek dragelijk wordt door vormbeheersing en indrukwekkend vakmanschap, opgebouwd tijdens een grote kamermuzikale productie.
Aan de basis van de vijftien strijkkwartetten staat het Russische Beethovenkwartet, dat – afgezien van het eerste en het laatste kwartet- alle kwartetten in premičre bracht. Volgens de componist moest “het Beethovenkwartet eeuwig blijven bestaan”. Het elfde kwartet uit 1966 schreef Sjostakovitsj ter nagedachtenis aan de kort daarvoor overleden tweede violist van genoemd kwartet, Vasili Sjirinsky.
Het beknopte, tonale werk (nog geen twintig minuten, f klein) heeft een ongewone vorm. In zeven korte delen doorloopt de componist een scala van gemoedstoestanden, van ernstig en sereen (introductie), rusteloos (scherzo) en navrant (recitativo) tot eenzaamheid en verdriet (de lange aangrijpende elegie) en ietwat ironische zelfreflectie (de merkwaardige “conclusie”). Doordat de delen in elkaar overgaan zijn lichtere toetsen als in “etude” en “humoresque” zeer welkom om emotioneel even op adem te komen.

Peter Iljitsj Tsjaikovsky (1840-1893): strijksextet in d kl.t. “Souvenir de Florence”
  • Allegro con spirito
  • Adagio cantabile e con moto
  • Allegretto corto moderato
  • Allegro con brio e vivace

Tsjaikovsky had een zwak voor Italië. Financieel geholpen door zijn beschermvrouwe Nadesjda von Meck maakte hij diverse reizen door dit land, waarvan de folklore weerklinkt in het populair geworden orkestwerk “Capriccio Italien”. De lichte sfeer van het land compenseerde Tsjaikovsky’s aanvallen van zwaarmoedigheid. In 1890, kort voor de breuk met mevrouw Von Meck, noteerde hij in de Italiaanse cultuurstad Florence, tegelijk met de schetsen van de opera “Schoppenvrouw”, de eerste thema’s van het “Florentijns Strijksextet” opus 70, naderhand omgedoopt tot “Souvenir de Florence”.
Ondanks de inspirerende omgeving en de korte tijd van ontstaan (ruim twee weken) verliep het scheppingsproces vrij moeizaam (Tsjaikovsky: “Ik moest mij hierbij zeer inspannen: zes zelfstandige stemmen, dat is ongelooflijk moeilijk”). De componist heeft dan ook twee jaar gewacht met de premičre (december 1892, Sint-Petersburg), en dat pas na het werk tweemaal te hebben gereviseerd. Misschien is tijdens dit proces iets van het lichte Italiaanse karakter verloren gegaan waardoor het Capriccio Italien juist zo aanspreekt. Ook denkt men op diverse momenten meer aan een werk voor strijkorkest dan aan twee violen, twee alten en twee celli.
“Souvenir de Florence” heeft de traditionele vierdelige vorm. Het meeslepende beginthema valt direct met de deur in huis. Men zou als contrast een Italiaans Bel canto verwachten, maar het tweede thema bezit meer het karakter van dwepende Russische balletmuziek. Pas hierna besluiten Italiaanse gitaarklanken met pizzicati de expositie, die materiaal levert voor een symfonische klinkende doorwerking.
Daarentegen is het begin van het lange tweede deel (adagio cantabile) een grote operacantilene voor viool, die na een meer Russisch getint middenfragment nog eens in de cello verschijnt. Het daarop volgende allegro moderato verplaatst ons opeens weer naar Rusland. Na een briljant en snel, mooi geďnstrumenteerd “trio” klinkt de herhaling van het Russische thema massief als een Tsjaikovsky-symfonie. Ook het finale-thema is meer Moskou (waar Tsjaikovsky les gaf) dan Florence, maar daarna komen we weer even in Italiaanse sferen, terwijl Tsjaikovsky met een ingenieuze fuga halverwege nog even benadrukt dat hij als student aan het conservatorium van Sint Petersburg zijn vak goed had geleerd.

Peter Visser

terug