homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting Maria en Nathalia Milstein

Ludwig van Beethoven (1770-1827): vioolsonate in A gr.t. opus 30 no. 1 (1802)
  • Allegro
  • Adagio molto espressivo
  • Allegretto con variazioni
In de periode voorafgaande aan de compositie van de drie vioolsonates opus 30 vertelde Beethoven aan een vriend, de violist Wenzel Krumpholz, dat hij ontevreden was over zijn tot dan toe geschreven werken en nieuwe paden wilde betreden. De stormachtige tweede sonate van deze aan de Russische keizer Alexander I opgedragen serie is hiervan een duidelijk voorbeeld. En de vanavond te spelen eerste sonate van deze serie in A groot?
Bij oppervlakkig beluisteren van dit vriendelijke werk lijkt Beethoven nog weinig af te wijken van het door zijn leraar Haydn geëffende pad. Maar schijn bedriegt. Onder de oppervlakte gisten en broeien spanningen die zich uiten in tegendraadse ritmiek en abrupte accenten, modulaties en harmonieën. De vriendelijke thema’s van het eerste deel hebben meer ruimte gekregen en de grote doorwerking wemelt van contrasten. De milde lyriek van het middendeel heeft extra spanning door gepuncteerde begeleidingsfiguren. Zes afsluitende variaties op een breed gezongen thema vertonen grote constructieve vrijheden. De slotvariatie, die komt na een lange overgang, lijkt een aparte finale in een andere maatsoort met een haast theatraal slot. In dit zonnige werk uit 1802 is nog weinig te merken van Beethovens opkomende doofheid, waarvan hij aangrijpend getuigt in het z.g. “Heiligenstädter Testament”.

Leoš Janáček (1854-1928): Sonate voor viool en piano (1914)
  • Con moto
  • Ballada. Con moto
  • Allegretto
  • Adagio
De Tsjech Leoš Janáček is een interessante figuur vol tegenstrijdigheden. Behorende tot de generatie van de laatromantiek van zijn vriend Dvorák, Richard Strauss en Mahler ontwikkelde hij zich van een braaf volgeling van de romantische “Leipziger Schule” tot een pionier van de Slavische muziekcultuur. Het keerpunt ligt bij zijn bekendste werk, de opera “Jenufa” (1904). Dat brengt ons tot het volgende probleem: Janáček was vooral een operacomponist, een dramaticus, schijnbaar ongeschikt voor het schrijven van kamermuziek. Maar de geest van deze felle Moravische Tsjech was wendbaar genoeg om zijn temperament ook aan deze kunstvorm dienstbaar te maken.
Dat de sonate Janáček problemen opleverde wordt bewezen door de lange ontstaansgeschiedenis. Het meest conventionele tweede deel,”Ballada”, dateert van 1913. Het jaar daarop componeerde Janáček onder de druk van de eerste wereldoorlog en de Russische opmars de andere drie delen maar vijlde nog jaren aan het werk, dat pas in 1922 in Praag werd uitgegeven. Toch heeft de lange rijpingsperiode de eenheid van het werk niet geschaad: het is een werk typerend voor de eigenzinnige late stijl van Janáček met korte felle motieven (het alles beheersend drietonige motief van het eerste deel), de melancholische, Russisch getinte brede melodie (zeldzaam in Janáček’s oeuvre) van de Ballade, de koppige ritmiek van het derde deel en de opera-achtige dramatiek van de finale: ze horen allemaal bij Janáček, ten tijde van de premičre in 1923 het symbool van de vrije staat Tsjechoslowakije.

Bedrich Smetana (1824-1884): “Aus der Heimat”, twee duetten voor viool en piano (1880)
  • Moderato
  • Andantino-Moderato
De componist Bedrich Smetana was, ondanks zijn bij vlagen succesvolle carričre, een tragische figuur. In het toenmalige Bohemen, behorende tot de Oostenrijks-Habsburgse monarchie, ontmoette hij als baanbreker voor de Tsjechisch-nationale muziek met zijn opera’s veel tegenstand, vooral als dirigent in Praag. Dit, én zijn ongelukkig huiselijk leven, leidde mede tot een vroege doofheid (1875) en later tot krankzinnigheid.
Vanaf 1875, teruggetrokken in het rustige huis van zijn oudste dochter op het platteland, schreef hij onder meer zijn bekendste werk, het symfonisch gedicht “De Moldau” en in 1880 ook twee duetten voor viool en piano, samen uitgegeven onder de titel “Aus der Heimat”. Deze naam zegt veel over de sfeer van deze vriendelijke muziek “in lichtere stijl, meer voor huisgebruik dan voor de concertzaal”, zoals de componist schreef. Het eerste duet heeft iets van een opera-aria voor viool met een briljante pianobegeleiding (Smetana was een goed pianist). Het tweede duet begint dramatisch met een inleidend recitatief, eerst in de piano, daarna overgenomen door de viool. Pas na een lange liedmelodie in de viool breekt de folklore door met een vurige Tsjechische polka, halverwege even door een mineurfragment verduisterd. Vlak voor het in beide partijen virtuoze slot duikt nog even de liedmelodie op.

Edvard Grieg (1843-1907): sonate voor viool en piano no. 2 in G gr.t. opus 13 (1867)
  • Lento doloroso – Allegro vivace
  • Allegretto tranquillo
  • Allegro animato
Edvard Grieg, de wegbereider voor de Noorse nationale muziek, was verliefd. De 24-jarige componist had, ondanks ferme tegenstand van zijn schoonmoeder (“Hij is niets, hij heeft niets en maakt muziek die niemand wil horen!”) net Nina Hagerup, aankomend zangtalent, gehuwd. Als geschenk tijdens de wittebroodsweken ontstond in drie weken tijd de vioolsonate in G, opgedragen aan zijn Noorse collega, componist en violist Johan Svendsen.
Dat Grieg gedurende deze periode in een “high spirit” vertoefde kan men horen in elke noot van deze sonate. Hierin viert het Noorse nationalisme hoogtij. Het is tevens de periode van Griegs internationale doorbraak met zijn pianoconcert, mede dankzij het warme pleidooi van Franz Liszt.
Verwacht in dit energie sproeiende werk geen themaverwerkingen naar Beethovens model. Na een kort, wat donker getint inleidend recitatief van de viool klaart de sfeer op en zijn de geesten rijk voor een pittige Noorse springdans met als contrast een stemmige, echt Griegse liedmelodie. Deze antipoden bepalen het eerste deel. In het allegretto tranquillo overheerst een zachte melancholie met een majeur middenpaneel. De finale is weer een springdans met een rustiger middendeel. De hoekdelen demonstreren Griegs grote pianovirtuositeit!

Peter Visser

terug