homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting Noga Quartet (Frankrijk/Israël)

Joseph Haydn (1732-1809): strijkkwartet opus 33 no.3 in C gr.t. (“Vogelkwartet”).
  • Allegro moderato
  • Scherzo - Trio
  • Adagio ma non troppo
  • Finale. Rondo, Presto
In 1772 schiep Haydn een serie van zes strijkkwartetten waarvan sommige in die tijd revolutionair klonken. Het was een sprong in het ongewisse. Pas na negen jaar trok de componist de consequenties uit zijn muzikale pionierswerk: vanaf de zes “Russische” kwartetten uit dat jaar (opgedragen aan de Russische grootvorst Paul) kan men van een nieuwe kwartetstijl spreken, die de experimenten van Haydns Sturm-und-Drang-tijd achter zich heeft gelaten. Thema’s worden over de vier instrumenten verdeeld, motieven gaan vooral in de doorwerking van het eerste deel met elkaar in discussie. De sonatevorm is geboren.
Een fraai voorbeeld van dit alles is het meest bekende kwartet uit deze serie dat, zoals vaak bij Haydn, naderhand een bijnaam heeft gekregen: het “Vogelkwartet”. Het getsjilp van de violen begint direct in het eerste thema, viert zijn triomfen in het tweede thema en wordt in de lange doorwerking soms even ernstig. Ook serieus, laag op de snaren, begint het tweede deel, merkwaardig genoeg “scherzando” getiteld. Ironie? In ieder geval is het ijle trio weer voor de vogels. Die zwijgen een ogenblik voor de fraaie melodie van de primarius in het adagio. Maar In het virtuoze slot-presto zingen ze soms zelfs Hongaars.

Witold Lutoslawski (1913-1994): strijkkwartet (1964)
Hoewel minder een revolutionair dan zijn bekende Hongaarse collega Ligeti lag de Poolse componist Lutoslawski ook moeilijk bij de autoriteiten. Hij was lange tijd persona non grata en moest met muziek in het lichte genre, bij hoorspelen, voor kinderen etc. zijn brood verdienen. Na de dood van Stalin (1953) kreeg ook Lutoslawski meer vrijheid. Hij verliet het Bartók-Strawinsky-pad en werkte onder meer met vrij improviserende “toevals”-muziek en twaalftoonselementen. Later neigde zijn muziek soms naar het Franse impressionisme, maar in zijn enige, sterk experimentele strijkkwartet is daar nog weinig van te merken.
Dit aan het LaSalle Kwartet opgedragen werk is tweedelig, waarbij het eerste deel een langzame, vaak improvisatorische inleiding vormt voor het elektrisch geladen hoofddeel, dat na een lange bijna-stilte eindigt met een schrijnende treurmuziek die uiteindelijk net zo verstild eindigt als het stuk begint. Fascinerende muziek maar vaak zeer complex; Ligeti is hierbij vergeleken haast kinderlijk eenvoudig.

Ligeti (1923-2006): Strijkkwartet nr. 1 “Métamorphoses Nocturnes” (1953-’54)
Evenals Haydn was de Hongaarse componist György Ligeti een pionier. Maar wel een pionier die in zijn eigen land niet werd gewaardeerd. In 1956, kort na de Hongaarse opstand, vluchtte Ligeti naar het Westen, waar hij één van de vooraanstaande avant-gardisten werd. Deze componist was, in tegenstelling tot veel andere modernen, wars van gefixeerde systemen: hij vond zichzelf voortdurend opnieuw uit.
Die experimenteerlust, dat zoeken naar vrijheid van expressie vinden we al in zijn eerste strijkkwartet, volgens de componist de “prehistorische Ligeti”, geschreven twee jaar voor zijn vlucht uit het door de Communisten beheerste Boedapest. Ligeti’s bekende geestverwant, landgenoot Kurtág, noemt dit kwartet het “zevende kwartet van Bartók”. Veel kenmerken van deze meester vindt men terug bij Ligeti, maar dan wel tot in extremen doorgevoerd. Het ééndelige werk van 21 minuten is op chromatische reeksen gebouwd, en blikt vaak al vooruit naar de klankvelden en micro-intervallen, zo typerend voor de latere Ligeti. Zeventien korte secties, soms verstild en melancholisch (nachtmuziek naar Bartóks voorbeeld!), dan weer wild, worden als een snoer van steeds veranderende kralen (metamorfoses) aaneengeregen.

Joseph Haydn (1732-1809): Strijkkwartet opus 33 no. 1 in b kl.t.
  • Allegro moderato
  • Minuet - Trio
  • Andante
  • Finale. Presto
Het eerste van genoemde “Russische”kwartetten” toont direct al Haydns trefzekere hand in zijn nieuwe stijl. Opvallend voor deze goedgehumeurde componist is de ernst van het eerste deel, een ernst die in het menuet bijna grimmige trekjes krijgt. Een lichtvoetig andante en een motorische finale waarvan het koppige thema het hele gebeuren beheerst, vormen hiervoor de compensatie.

Peter Visser

terug