homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting Busch Pianotrio
met Maria Milstein - viool en Noga Shaham - altviool

G. Mahler (1860-1911): Pianokwartet in a kl.t. ‘Quartettsatz’ (1876)
  • Nicht zu schnell
Het concert van deze avond heeft als thema “Child Prodigues”- wonderkinderen. Gustav Mahler is één van de drie vroeg getalenteerde componisten op dit programma. Toen hij zijn eerste en enige pianokwartet schreef, was hij ongeveer zestien jaar oud en net klaar met zijn eerste studiejaar aan het Weens conservatorium. Tijdgenoten beschrijven hem als “klein, nerveus, intelligent met een schokkende manier van lopen.” Een geniale, onzekere puber dus. Zijn pianoleraar, Julius Epstein, vertelt dat Mahlers vader, toen hij zijn zoon bij hem liet voorspelen, direct daarbij vertelde, dat de jongen eigenlijk was voorbestemd voor zijn distilleerderij. Maar Mahler had nog geen twee minuten van een eigen pianocompositie vertolkt, of Epstein wendde zich resoluut tot de vader met de woorden: “Die zal uw destilleerderij níet overnemen.”
Geniaal is direct de klagende piano-inzet van het pianokwartet, dat ééndelig is gebleven: waarschijnlijk heeft de jonge Gustav de andere delen vernietigd. Behalve de fraaie inzet zijn ook de spannende, meer dynamische overgangszin en het lyrische neventhema in de strijkers weliswaar nog niet heel persoonlijk maar direct aansprekend, net als het coda met een dramatische vioolsolo, typerend voor een emotionele natuur als Mahler. Is de pianoklank in dit werk nog wat massief, de strijkers krijgen alle kans tot schitteren.

Ernst von Dohnányi (1877-1960): Serenade voor strijktrio opus 10 (1902)
  • Marcia: Allegro
  • Romanza: Adagio non troppo
  • Scherzo: Vivace
  • Tema con variazioni: Andante con moto
  • Rondo (Finale): Allegro vivace
Nog geen twintig jaar was Ernst von Dohnányi toen hij al met glanzende cijfers de einddiploma’s voor piano en compositie aan de Hongaarse Muziek Academie in Boedapest behaalde. Zijn pianoleraar was één van Franz Liszts favoriete studenten, terwijl zijn leraar in compositie een bewonderaar van Brahms was. Deze twee polen zouden de loopbaan van de vroegrijpe Ernst bepalen en zijn er tevens de oorzaak van geweest, dat hij zich nooit bij het progressieve Hongaarse kamp van Bartók en Kodály heeft aangesloten.
Zijn op achttienjarige leeftijd geschreven pianokwintet oogstte al direct de lof van Brahms, die het in Wenen propageerde. Toch zal men in de iets later geschreven Serenade voor strijktrio weinig Brahms aantreffen. Het is bewonderenswaardig, hoe Von Dohnányi zowel de invloed van Brahms als die van Liszt in dit lichtvoetige werk weet te vermijden. Eerder denkt men aan Schumann en Dvorák. Bewonderenswaardig is ook de perfecte schrijfwijze voor strijkers, terwijl Von Dohnányi toch een groot deel van zijn leven aan zijn carričre als pianist (speciaal in Amerika) besteedde en als één der eersten veel geluidsopnames maakte.
Deze Serenade heeft vijf delen. De inleidende mars geeft een vrolijke opening, de volgende Romanza is zeer melodisch, het flitsende scherzo blijft bij alle polyfonie toch helder en toont de componist van een iets meer progressieve kant. Daarvan keert hij in de volgende variaties en de finale (Dvorák!) weer snel terug.

Erich Wolfgang Korngold (1897-1957): Pianokwintet opus 15 (1921)
  • Mäßiges Zeitmaß, mit schwungvoll blühendem Ausdruck   • Adagio. Mit größter Ruhe, stets äußerst gebunden und ausdrucksvoll   • Finale. Gemessen beinahe pathetisch Zijn eigen vader, als muziekcriticus assistent van de gevreesde “muziekpaus” Hanslick, bombardeerde de vijfjarige Erich Wolfgang tot wonderkind. Niemand minder dan Mahler zag in hem “de nieuwe Mozart”. Hij beval hem als leerling aan bij zijn componerende vriend Zemlinsky, die stelde “dat hij hem eenvoudig niets meer kon leren”. Tenslotte werd Erich op negenjarige leeftijd leerling van het Weens conservatorium. Op zijn vijftiende componeerde hij zijn eerste volwassen orkestwerk, de Sinfonietta opus 5, in een stijl die in de buurt van Richard Strauss en Puccini ligt, redelijk “up to date” dus, maar nergens atonaal.
Een parallel met Mozart is dat Erichs vader het initiatief nam tot de eerste Europese tournees van de piepjonge componist die Erich o.a. drie maal naar Amsterdam voerden. Nadat Korngold met groot succes zijn talent op de opera had beproefd (“Der tote Stadt” uit 1920) lonkte America. In 1935 kreeg hij zijn eerste filmmuziek-opdracht. Er zouden nog achttien volgen. In 1947 keerde Korngold uit de V.S. terug naar Europa, waar hij nog enige orkestwerken schreef (celloconcert, symfonie), alvorens hij, gedesillusioneerd en vergeten, stierf. Bijna vergeten is ook zijn kamermuziek, met o.a. drie strijkkwartetten en uit 1921 ons pianokwintet opus 15. Ook hier horen we weer Richard Strauss, maar in de overtreffende trap: weelderig, bombastisch, kleurrijk met een rotsvast geloof in de vormtraditie en een tonaliteit, die soms wel wankelt onder het gewicht van de complexe harmonie, behalve in de speelse, grillige finale. Houdt men van deze massieve stijl dan valt er drie delen lang veel te genieten, met name in het grootse adagio.

Peter Visser

terug