homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting CALIDORE STRING QUARTET (USA)

Ludwig van Beethoven (1770-1827): strijkkwartet in Es opus 74 (“Harpkwartet”) (1809)
  • Poco adagio — Allegro
  • Adagio ma non troppo
  • Presto
  • Allegretto con Variazioni

Zomer en herfst 1809. Het Oostenrijkse Wenen wordt belegerd door de Napoleontische troepen. Overal kanongebulder, verwarring, ellende. Een doodsbange componist schuilt in de kelder van een vriend en begraaft zijn hoofd in een kussen om zijn toch al geteisterde gehoor te sparen.
Het heeft Ludwig van Beethoven heel wat moeite gekost om onder zulke omstandigheden een strijkkwartet op papier te krijgen. Dit kwartet in Es opus 74 zou het klinkende bewijs kunnen zijn dat uiterlijke gebeurtenissen geen invloed hoeven te hebben op het karakter en het niveau van een compositie. Maar is dit vaak opvallend milde werk niet juist een reactie op de Weense belegering? Typerend is ook dat Beethoven met zijn in de zomer van 1809 voltooide vijfde pianoconcert zijn laatste werk schrijft in de voor hem vaak typerende “heldhaftige” stijl. Daarna wordt die stijl meer lyrisch, soms introvert, een ontwikkeling die zijn eindpunt bereikt in de laatste serie kwartetten.
In tegenstelling tot veel van Beethovens werken viel het kwartet in Es direct in de smaak: het kwam op veel luisteraars vriendelijk en welluidend over. Maar had men de bange vraag waarmee de langzame inleiding van het eerste deel opent wel gehoord? Het lyrische hoofdthema van dit deel wordt direct gevolgd door een fragment met pizzicato-klanken die ook in doorwerking, reprise en coda weer opduiken en die het werk de naam “Harpkwartet” hebben bezorgd. Tot zover geen probleem. Maar waarom schrijft Beethoven na de vredige beginmelodie van het adagio zulke beklemmende mineurklanken? In het scherzo lijkt de componist alle demonen los te laten in een grimmige presto-jacht vol woeste sprongen, tweemaal onderbroken door een nog stormachtiger prestissimo. Dan, verrassend, keert het scherzo-begin schimmig-zacht terug en slaat zo de brug naar het laatste deel waarin de contrastrijke variaties op een eenvoudig thema de zon weer laten doorbreken. Een vriendelijk werk, maar vol onderhuidse spanningen.

Caroline Shaw (1982): Three Essays voor strijkkwartet (2016-2018)
Componiste Caroline Shaw uit de Verenigde Staten brak in 2013 door met het winnen van de prestigieuze Pulitzer Prize voor het werk Partita for 8 Voices. Deze titel zegt iets over de componiste, die zich moeilijk in een vakje laat plaatsen. Haar werk wortelt in het verleden, maar een partita was toen vooral een instrumentale kunstvorm. Caroline Shaw is tevens zangeres en begon haar muzikale loopbaan als violiste. Naast de band met het verleden put Shaw gretig uit allerlei eigentijdse stijlen en middelen. Het strijkkwartet staat centraal in haar kamermuziek: het eerste van haar Three Essays (2016-2018) droeg ze op aan het vanavond in Diligentia optredende Calidore String Quartet. De drie korte Essays met de titels Nimrod, Echo en Ruby, geven een goed beeld van haar veelzijdigheid en compositorische virtuositeit, waarvan naast vele vocale werken ook composities voor orkest getuigen.

Ludwig van Beethoven: strijkkwartet in Bes opus 130 met als afsluiting de Grosse Fuge opus 133 (1825)
  • Adagio, ma non troppo – Allegro
  • Presto
  • Andante con moto, ma non troppo. Poco scherzoso
  • Alla danza tedesca. Allegro assai
  • Cavatina. Adagio molto espressivo.
  • Grosse Fuge: Overtura - Allegro – Fuga

Nadat Beethoven met zijn “Harpkwartet” een nieuwe route had gekozen ging hij op deze weg verder. Via het ernstige kwartet in f klein opus 95 bereikte hij in zijn vijf laatste strijkkwartetten (1825-1826) de top van zijn laatste stijlperiode én van zijn kwartetkunst. Geen grote gebaren, maar innerlijke concentratie.
Het tweede kwartet uit deze serie heeft iets bijzonders: niet omdat het meer dan vier delen heeft (het indrukwekkende kwartet is cis opus 131 heeft er zelfs zeven!), maar vanwege de finale. Vonden de andere delen bij de toenmalige kamermuziekliefhebbers een redelijk positieve ontvangst, het slotdeel, de “Grosse Fuge”, riep de meest schilderachtige kreten van afkeuring (“Babylonisch, Chinees”) op. Pas toen hij met zijn vijfde kwartet de compositorische cirkel had rondgemaakt besloot Beethoven nog een “alternatieve” finale te schrijven, een soort Beethoven-light met een knipoog naar Haydn. Maar tegenwoordig zijn we meer gewend dan in 1825 en wordt het kwartet vaak gespeeld met zijn oorspronkelijke waterhoofd: de kolossale “Grosse Fuge”. Deze heeft zelfs een eigen opusnummer (133) gekregen en wordt regelmatig als zelfstandig werk ook in de versie voor strijkorkest gespeeld. En waarom ook niet? Na de tastende inleiding waarin vier “gestalten” van het thema worden geëxposeerd, volgt een spannende fuga, waarin men verschillende onderdelen en tempi kan onderscheiden, met elementen van de sonate- én de variatievorm.
En de “rest” van het kwartet? Na een korte inleiding breekt het daaropvolgende allegro direct af, een spel dat in dit grillige openingsdeel herhaaldelijk optreedt. De volgende delen, een scherzo-achtig presto, een gemoedelijk voortschrijdend andante en een soort Duitse dans (alla Tedesca) zijn verfijnd en licht. Veel dieper gaat de Cavatina waarvan de verstilde zang Beethoven zelf tot tranen toe bewoog. Na dit rustpunt zijn we rijp voor Beethovens fugatische krachttoer, door Stravinsky de hemel in geprezen. Door ons ook?

Peter Visser

terug